JEE

        DURA  LEX

       JURIDISCH ADMINISTRATIEF RECHT

Artikel 4.7.2 Vergunningsplicht handelsreclame

 

 

 

 

 

1.       Het is verboden om zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

2.   Het verbod geldt niet voor onverlichte:
a.
   opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een
      onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;
b.
   opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen
      door de overheid;
c.
   opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en de langste zijde korter dan
      1 meter die betrekking hebben op:

      -
   een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting
          van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
     
-
   het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt
          uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;

d.
   opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde
      bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van
      het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij
      of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke
      betekenis hebben;
e.
   opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het
      openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.

1.   Het verbod geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits:
a.
  van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het
     college;
b.
  het college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig
     bezwaar heeft doen blijken;
c.
  deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende
     zaak aanwezig zijn.

2.   Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:
a.
  indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving
     niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
b.
  in het belang van de verkeersveiligheid;
c.
  in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van
    een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

3.       De weigeringsgrond van het vierde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Toelichting

Algemeen

Bij uitspraken van 13 november en 4 december 2002, zoals gepubliceerd in de Gemeentestem van 8 maart 2003 (nr. 7180, 34 inzake Enschede en 35 inzake Amstelveen) met noten van Teunissen, oordeelde de Afdeling ten aanzien van de afbakeningsbepaling van artikel 4.7.2, derde lid, van de model APV dat wanneer sprake is van bouwwerken als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet, de Woningwet van toepassing is en mitsdien, gezien het bepaalde in artikel 4.7.2, derde lid, van de APV niet het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod. Met andere woorden, handelsreclames die tevens bouwwerken zijn, zijn niet onderworpen aan een handelsreclamevergunning.

Thans is artikel 4.7.2 herschreven. De nieuwe afbakeningsbepaling van het vijfde lid is toegespitst op de jurisprudentie in die zin dat nu is bepaald dat bij bouwwerken alleen kan worden getoetst aan de belangen van de verkeersveiligheid en de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak. De afbakeningsbepaling slaat dus niet meer terug op het verbod van het eerste lid, maar op de weigeringsgrond welstand. In ce uitspraak Amstelveen overweegt de afdeling in dit verband dat het welstandstoezicht in het kader van de Woningwet niet beperkt is tot toetsing van bouwkundige elementen.

Vergunningsplicht voor handelsreclame op of aan een onroerende zaak (eerste lid)

Het aanbrengen (maken) en hebben (voeren) van handelsreclame (commerciële reclame) aan een onroerende zaak wordt in deze bepaling gebonden aan een vergunning van het college.

Handelsreclame is gedefinieerd in artikel 1.1, aanhef en onder k, van de APV als: elke openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen. Onroerende zaken zijn volgens het artikel 3:3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek onder meer de grond, de met de grond verenigde beplantingen en de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd.

In het begrip handelsreclame ligt besloten dat het in artikel 4.7.2 gaat om niet-ideële reclame, waardoor geen gedachten of gevoelens worden geopenbaard. Zie ook de toelichting bij artikel 1.1, aanhef en onder k (handelsreclame). Volgens vaste jurisprudentie behoren reclame-uitingen in de commerciële sfeer niet tot het eigenlijke gebied van de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet.

Het in artikel 4.7.2 gecreëerde vergunningenstelsel is derhalve niet in strijd met artikel 7 van de Grondwet. In artikel 7, vierde lid, van de Grondwet wordt de handelsreclame met zo veel woorden van de vrijheid van drukpers uitgezonderd. De bedoeling hiervan is uitsluitend die reclame-uitingen buiten de grondwettelijke bescherming over het openbaren van gedachten of gevoelens te houden, waaraan het ideële, maatschappelijke of politieke aspect ontbreekt.

Uitzonderingen op vergunningsplicht (tweede lid)

Door hantering van het begrip handelsreclame in het eerste lid is een duidelijke afbakening gegeven ten opzichte van ideële reclame. Ideële reclame valt dus niet onder de vergunningsplicht. Dit zou in strijd zijn met de vrijheid van meningsuiting van artikel 7 van de Grondwet. Ideële reclame is overigens wel onderworpen aan repressief toezicht op grond van het bepaalde in artikel 2.1.5.1, derde lid.

In  het tweede lid is ook een aantal opschriften en aankondigingen die kunnen dienen tot het maken van handelsreclame uitgezonderd van de vergunningsplicht. Deze uitzonderingen gelden alleen voor onverlichte reclames. Lichtreclames zijn dus altijd vergunningsplichtig, tenzij het bouwwerken zijn (zie vijfde lid). Dit heeft uiteraard te maken met het feit dat lichtreclames snel kinderlijk kunnen zin. Het college kan hiervoor beleidsregels opstellen met criteria voor kleur, intensiteit en tijdstippen van verlichting. Voor alle uitgezonderde reclames geldt een stelsel van repressief toezicht. Zie hiervoor artikel 4.7.3. Deze bepaling is vergelijkbaar met het eerder genoemde artikel 2.1.5.1, derde lid.

Géén uitzondering is overigens opgenomen voor opschriften etc. die worden aangebracht ter voldoening aan een wettelijke verplichting of krachtens een wettelijke bevoegdheid. Dit is niet nodig omdat dergelijke opschriften geen betrekking hebben op handelsreclame.

Melding voor tijdelijke handelsreclame (derde lid)

Voor opschriften etc. met een tijdelijk karakter (maximaal negen weken) is een systeem van melding bij het college in het leven geroepen. Wanneer het college niet binnen twee weken reageert op die melding, mag – in afwijking van het in het eerste lid gestelde plaatsingsverbod – zonder vergunning tot plaatsing worden overgegaan.

Voor de praktische toepassing van dit stelsel is het mogelijk beleidslijnen te ontwikkelen over de wijze van plaatsing, materiaalgebruik, termijn van verwijdering na afloop van de aangekondigde activiteit. Voor regelmatig terugkerende evenementen, zoals sportwedstrijden en culturele activiteiten, zou met een eenmalige melding kunnen worden volstaan.

De zinsnede ‘voor zolang zij feitelijke betekenis hebben’ geeft aan dat het meldingsstelsel alleen van toepassing is op actuele handelsreclame.

 Weigeringsgronden (vierde lid)

In het vierde lid zijn als mogelijke weigeringsgronden voor een vergunning opgenomen, kort samengevat: a. welstand; b. verkeersveiligheid en c. overlast. Met deze weigeringsgronden zijn tevens de motieven voor de vergunningsplicht gegeven volgens de systematiek van de model APV. De weigeringsgrond welstand heeft echter in de jurisprudentie een probleem opgeleverd, omdat bouwvergunningplichtige handelsreclame reeds onderworpen is aan welstandstoetsing. De afdeling bestuursrechtspraak heeft eind 2002 duidelijk uitgesproken dat naast de bouwvergunning voor de handelsreclame geen ruimte is voor een APV vergunning