MIME-Version: 1.0 Content-Type: multipart/related; boundary="----=_NextPart_01C62E8F.ED41A0A0" Dit document is een gecombineerd webpaginabestand, ook wel webarchiefbestand genoemd. Als dit bericht wordt weergegeven, worden webarchiefbestanden niet ondersteund door de browser of editor. Download een browser die webarchieven ondersteunt, bijvoorbeeld Microsoft Internet Explorer. ------=_NextPart_01C62E8F.ED41A0A0 Content-Location: file:///C:/A329C636/Uitspraakrechtbanknavbestuurlijkophouden25012006.htm Content-Transfer-Encoding: quoted-printable Content-Type: text/html; charset="us-ascii"
U=
ITSPRAAK
R=
ECHTBANK
ALMELO
Sector bestuu=
rsrecht
Registratienummer: 05 / 1147 GE=
MWT uitspraak van de meervoudige kamer in het ge=
schil
tussen:
1. Supportersvereniging PSV, zetelende te Eindhoven,
de heren………=
;., eisers,
gemachtigde:
mr. C.J.G.M. Termaat,
advocaat te Eindhoven,
en
de burgemeest=
er
van de gemeente Almelo, verweerder.
1. Aanduidin=
g bestreden besluit
Besluit van verweerder van 13 augus=
tus
2005, op schrift gesteld op 23 augustus 2005.
1.&n=
bsp;
Het verloop=
van
de procedure
=
Op 23
augustus 2005 heeft de burgemeester op schrift gesteld dat hij op 13 august=
us
2005 heeft besloten tot bestuurlijke ophouding van de aangetroffen groepen
PSV-supporters op een terras op de Koornmarkt (twaalf personen) en het
Centrumplein (drie personen) te Almelo, tot overbrenging van deze personen =
naar
de aangewezen plaats van ophouding en deze bestuurlijke ophouding te laten
plaatsvinden op het politiebureau te Almelo, De Baak 1.
Eisers
hebben bij brief van 16 september 2005 tegen dit besluit beroep ingesteld b=
ij
de rechtbank. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:52, eerste li=
d,
Algemene wet bestuursrecht (Awb), besloten het b=
eroep
versneld te behandelen.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van=
de
rechtbank van 4 januari 2005, waar van eisers de beer Ooievaar in persoon is
verschenen en de overige eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde.
Verweerder is in persoon verschenen, bijgestaan door J. Huizingh
en G.B.M=
span>. Peterman.
=
3. Overwegingen
Het geschil
1.1 Eisers keren zich met hun beroep tegen het besl=
uit
van verweerder van
13 aug=
ustus
2005. Op grond van dit besluit zijn eisers sub 2 tot en met 13 op deze datum
enkele uren bestuurlijk opgehouden (de overbrenging daaronder begrepen), dat
wil zeggen door de politie meegenomen en vastgezet op het hoofdbureau van
politie in Almelo. Aan dit besluit heeft verweerder, samengevat, ten gronds=
lag
gelegd dat zij een door verweerder vastgestelde noodverordening hebben
overtreden die hen verbood zich in de binnenstad van Almelo te bevinden.
1.2 Te=
gen
dit besluit hebben eisers, kort gezegd, aangevoerd dat de grond voor de
noodverordening ontbrak, dat aan de vereisten voor werking van deze verorde=
ning
niet was voldaan en dat oneigenlijk gebruik is gemaakt van de bevoegdheid de
verordening vast te stellen. Verder hebben zij gesteld dat de uitvoering van
het besluit tot bestuurlijke ophouding gebrekkig was. Zij hebben daaraan de
conclusie verbonden dat de grondrechten van eisers zijn geschonden, dat het
bestreden besluit moet worden vernietigd en de gemaakte foto's en
geregistreerde gegevens van eisers moeten worden verscheurd respectievelijk
geschrapt. Zij hebben verzocht de gemeente te veroordelen tot betaling van =
een
vergoeding voor geleden schade en
proceskosten.
Bevoegdheid en ontvankelijkheid
=
2.1 De
rechtbank dient ambtshalve te onderzoeken of zij bevoegd is tot kennisneming
van het geschil en of het beroep van eisers ontvankelijk is.
2.2 In=
dit verband
wijst de rechtbank er op dat de op schrift geste=
lde
beslissing tot ophouding een beschikking is (artikel 176a, derde lid, juncto
artikel 154a, derde lid, Gemeentewet). Voor het onderhavige besluit tot
bestuurlijke ophouding is verder geen bezwaarschriftenprocedure voorgeschre=
ven,
zodat daartegen rechtstreeks beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank
(artikel 176a, derde lid, juncto 154a, tiende lid, Gemeentewet).
2.3 Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres su=
b 1
(verder ook: de supportersvereniging) geen belanghebbende bij het bestreden
besluit, zodat haar beroep niet-ontvankelijk is (artikel 8:1, eerste lid,
juncto 1:2, derde lid, Awb). De supportersvereniging is een rechtspersoon,
zodat als haar belangen alleen kunnen gelden de algemene en collectieve
belangen die zij kr=
achtens haar doelstellingen en haar feitelijke
werkzaamheden in het bijzonder behartigt. Uit artikel 2 van de
overgelegde statuten blijkt, dat de supportersvereniging als doelstelling <=
span
style=3D'letter-spacing:-.1pt'>heeft:
"1. het
behartigen van de belangen van haar leden jegens de Eindhovense
Voetbalvereniging Philips' Sport Vereniging (bij afkorting genaamd: PSV) en=
de
organisaties waar PSV bij aangesloten is;
2. de Ein=
dhovense
Voetbalvereniging Philips' Sport Vereniging (bij afkorting genaamd: PST) te
steunen, daar waar zulks mogelijk en nodig is, zonder het belang van haar l=
eden
uit het oog te verliezen."
Het
instellen van beroep tegen het bestreden besluit valt niet onder deze
doelstelling. De supportersvereniging heeft nog aangevoerd dat uit de laats=
te
zinsnede van het tweede lid is of te leiden dat zij ook de belangen van haar
leden behartigt. Taalkundig is deze stelling echter onjuist. Dit lid heeft
betrekking op het steunen van PSV en de laatste zinsnede is slechts een
beperking daarop. Het beroep van de supportersvereniging is daarom
niet-ontvankelijk. Hierna worden daarom=
onder
"eisers" slechts de eisers sub 2 tot en met 13 begrepen. 2=
.4
Ten slotte oordeelt de rechtbank dat eisers nog steeds belang hebben bij de
beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden
besluit, ook al is de uitvoering van dit besluit inmiddels beëindigd. =
Het
is aannemelijk dat zij (immateriële) schade hebben geleden als =
gevolg van het besluit. Zij hebben vergoeding van d=
eze
schade verzocht, zodat zij alleen al daarom belang hebben bij de beoordeling
van het besluit.
Korte weergave van de feiten
3.1 Op zaterdag 13 augustus 2005 stond om 19.30 uur=
de
voetbalwedstrijd Heracles - PSV gepland. Voorafgaand aan deze wedstrijd hee=
ft
verweerder op 26 juli 2005 PSV verplic=
ht
voor haar supporters een zogenoemde autocombi hanteren, met een overstaploc=
atie
buiten
de gemeentegrens. Dit betekent da=
t de
supporters het stadion waar de wedstri=
jd zou
worden
gespeeld alleen zouden kunnen bereiken door op deze locatie, waar zij met de
auto konden komen, over te stappen op een bus die hen naar het stadion zou
vervoeren. Bij uitspraak van 3
augustus 2005 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank dit besluit
geschorst. Op 5 augustus 2005 heeft verweerder vervolgens zijn beslu=
it
van 26 juli 2005 onder andere in die z=
in
gewijzigd dat een overstaplocatie binnen de gemeentegrens werd aangewezen. =
3.2
Op de middag voor de wedstrijd werden rond 15.00 uur groepjes PSV-supporter=
s in
de binnenstad van Almelo gesignaleerd, terwijl zich gelijktijdig een groep
harde-kernsupporters van Heracles in de binnenstad bevond. Verweerder heeft
rond dat tijdstip tegen de hoofdinspecteur van politie J=
.J.M.R, algemeen commandant bij de wedstrijd, uitgesproke=
n dat
een noodverordening in werking trad en dat groepen PSV-supporters die werden
aangetroffen in het gebied waar zij volgens de noodverordening niet mochten
zijn, bestuurlijk mochten worden opgehouden. Vervolgens
zijn volgens het verslag van bevindingen tussen 15.00 en 16.30 uur 21
PSV-supporters uit de binnenstad gehaald, waaronder eisers, en overgebracht=
naar
het bureau van politie, waar zij op de luchtplaats werden ondergebracht. Na=
een
paar uur heeft de politie hen, aangezien zij allen een toegangsbewijs hadden
voor de wedstrijd, alsnog naar het stadion gebracht, waar zij de wedstrijd
hebben bijgewoond.
3.3 Rond het tijdstip dat de wedstrijd begon,
arriveerde op het station Almelo een groep van 28 supporters van PSV=
en
FC Twente. Geen van deze personen had een geldig toegangsbewijs voor de
wedstrijd. Ook deze personen zijn bestuurlijk opgehouden.
Algemeen oordeel van de rechtbank
=
4.1 Bij de
uitoefening van gemeentelijke noodbevoegdheden komt verweerder een zekere
vrijheid toe, een vrijheid waarop hij zich ter zitting van de rechtbank
nadrukkelijk heeft beroepen. Deze vrijheid is echter niet onbegrensd. Zij m=
oet
worden uitgeoefend binnen een groot aantal wettelijke eisen die volledig mo=
eten
worden nageleefd en niet aan een nadere afweging door verweerder zijn
onderworpen. Een dergelijke afweging heeft de wetgever al gemaakt en deze h=
eeft
daarbij laten blijken geen onvoorwaardelijke voorrang te geven aan de event=
uele
eisen van openbare orde en veiligheid. De wetgever is van oordeel geweest d=
at
andere belangen evengoed moeten worden beschermd, waaronder enkele van de m=
eest
fundamentele eisen van de rechtsstaat =
zoals
(rechts)zekerheid en persoonlijke vrijheid. Net zo min als een burger
geconfronteerd wil worden met vechtende supporters, wil hij zonder goede re=
den
worden opgepakt en vastgezet. De rechter beoordeelt of verweerder de harde
wettelijke eisen heeft nageleefd en of verweerder in redelijkheid gebruik h=
eeft
kunnen maken van de vrijheid die hem bi=
nnen
deze voorwaarden is gegeven. Deze beoordeling vereist onder andere dat de besluitvorming van verwee=
rder
navolgbaar en daadwerkelijk toetsbaar
4.2 Na=
ar het
oordeel van de rechtbank is verweerder in het onderhavige geval zijn bevoeg=
dheden
te buiten gegaan, is zijn optreden op een groot aantal punten onrechtmatig =
en
lever dit een duidelijke schending op van de grondrechten van eisers. De noodverordening die
verweerder aan de bestuurlijke ophouding ten grondslag heeft gelegd, was op=
13
augustus 2005 niet in werking, overigens in strijd met de Gemeentewet en
bevatte niet de voorwaarden die bestuurlijke ophouding mogelijk make=
n.
Het besluit tot bestuurlijke ophouding is verder onrechtmatig omdat het onj=
uist
if geformuleerd, er geen sprake was van een
overtreding die ophouding rechtvaardigde en h=
et
besluit feitelijke onjuistheden bevat. Tenslotte=
is
ook de uitvoering van het besluit tot
ophouding onrechtmatig geweest omdat een voorafgaande waarschuwing
ontbrak en ten onrechte gegevens zijn geregistreerd.
4.3
De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe.
Wettelijk kader
5. Verweerder baseert zijn besluit tot
bestuurlijke ophouding op artikel 176a Gemeentewet. Het eerste lid v=
an
dit artikel houdt, zakelijk weergegeven, onder andere in dat de burgemeester
bevoegd is door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangege=
ven
plaats tijdelijk te doen ophouden. Volgens het tweede lid oefent hij deze
bevoegdheid slechts uit:
a. jegens personen die door hem daartoe aangewezen specif=
ieke
onderdelen van een bevel als bedoeld in artikel 175 of van een algemeen
verbindend voorschrift als bedoeld in artikel 176, groepsgewijs niet naleve=
n,
en
<=
span
style=3D'mso-list:Ignore'>b.&n=
bsp;
indien het oph=
ouden
noodzakelijk is ter voorkoming van voortzetting of herhaling van de
niet-naleving en de naleving redelijkerwijs niet op andere geschikte wijze =
kan
worden verzekerd.
Op g=
rond
van artikel 175 en 176 Gemeentewet kan de burgemeester onder andere in geval
van oproerige beweging of van andere ernstige wanordelijkheden, dan wel van
ernstige vrees voor het ontstaan daarv=
an,
algemeen verbindende voorschriften geven die ter handhaving van de
openbare orde of ter beperking van gevaar nodig zijn. Hij maakt deze
voorschriften bekend op een door hem te bepalen wijze.
De noodverordening: toetsing
6. De rechtbank stelt voorop dat de noodverorden=
ing
algemeen verbindende voorschriften bevat zodat tegen de verordening als zod=
anig
geen beroep mogelijk is (artikel 8:2, onder a, Awb). Wel is in dit geval de
door verweerder vastgestelde noodverordening en de gestelde overtreding daa=
rvan
de grondslag voor het besluit tot bestuurlijke ophouding. Bij de
beoordeling van
de ophouding kan daarom worden getoetst of de noodverordening in
overeenstemming is met hogere regelgeving, met name met artikel 176
Gemeentewet, en of aan de voorwaarden voor werking van de verordening is
voldaan. Het beroep van eisers stelt dit nadrukkelijk aan de orde.
De noodverordening: tijdstip van vaststelling en in=
houd
7.1 =
De
rechtbank stelt vast dat verweerder de noodverordening op 13 augustus 2005 =
rond
15.00 uur heeft vastgesteld. Dit blijkt uit de datering van de noodverorden=
ing
zelf, uit het proces-verbaal van J.J.M.R van 25
oktober 2005 en uit hetgeen verweerder zelf ter
zitting heeft verklaard. Daarmee staat ook vast dat een fout staat in het
verslag van bevindingen, dat is opgemaakt ter uitvoering van artikel 176a,
derde lid, juncto 154a, zesde lid, Gemeentewet. De bewoordingen en de indel=
ing
van dit verslag leiden immers tot de co=
nclusie
dat de noodverordening al op vrijdag 12 augustus 2005 is vastgesteld. 7.2
De noodverordening luidt onder andere als volgt:
<=
u>"Artikel I.
het is de
personen die kennelijk behoren tot supportersgroepen, anders dan die van
Heracles, verboden zich op 13 augustus vanaf 12.00 uur tot 24.00 uur in de
binnenstad op te houden, waarbij onder binnenstad wordt verstaan het gebied
gelegen binnen de parkeerring (die met name en groene markeringen is
aangegeven) en de omgeving van het Rembrandtveld en het Rembrandtcafe
aan de Rembrandtlaan. Dit verbod geldt niet voor degenen, die aan kunnen tonen dat zij in het geb=
ied
wonen of die door of vanwege de burgemeester ontheffing van dit verbod hebb=
en
gekregen of die kunnen aantonen rechth=
ebbende
te zijn.
(...) Artikel 5.
Het afdelingshoofd van de politie is gemachtigd om:=
(...)
2. alle personen die zich in verband met de handhav=
ing
van de openbare orde en veiligheid
en de
verkeersveiligheid op een hinderlijke plaats bevinden, of op hinderlijke wi=
jze
gedragen, uit
het in artikel 1 en 2 genoemde gebieden te verwijderen of te doen
verwijderen ..."
<=
span
class=3DCharacterStyle3>De noodverordenin=
g:
feitelijke grondslag
8.1 De noodverordening zelf bevat de volgende
overwegingen over de reden dat zij is vastgesteld:
"- dat er aanwijzingen waren dat er
supporters van PSV buiten de auto combi-regeling naar Almelo zullen komen <=
span
class=3DGramE>teneinde de confrontatie te zoeken met supporters van
Heracles. Dat ondanks alle vooraf genomen maatregelen en inzet van gemeente=
en
politie het niet mogelijk is om de supporters van beide partijen als groepe=
n te
scheiden of als zodanig uit de binnens=
tad te
weren;
- =
dat bezoekers van de binnenstad en de omgeving van het stadion word=
en
geconfronteerd met deze groe=
pen
die per gelegenheid de confrontatie zoeken zowel ten opzichte van elkaar als tegenover het bezoekende publiek, indivi=
duele
personen of tegen de politie; - dat vorenstaande aanleiding geeft tot
vechtpartijen, waarbij de supporters groepen elkaar lichamelijk letsel
toebrengen en mogelijk aan bovengenoemde bezoekers en politieambtenaren;
- =
dat er ondanks de grootschalige inzet van politie sprake van een
toenemende mate van escalere=
nde
tendensen waarbij de openbare orde en veiligheid dusdanig in gevaar komt dat
normale bevoegdheden niet meer als voldoende te zijn betrachten;
- =
dat het ter bescherming van de bezoekers van de wedstrijd Heracles
– PSV en de bezoekers =
van de
binnenstad van Almelo en in het belang van de handhaving van de openbare or=
de
en veiligheid noodzakelijk is dat de groepen rivaliserende supporters uit de
binnenstad en de omgeving van het stadion worden geweerd dan wel worden
verwijderd"
V=
erweerder
heeft dit in beroep nader toegelicht door te stellen dat op de vrijdag voor=
de
wedstrijd uit informatie van de Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid (C=
IE)
is gebleken, dat een groep PSV-supporters buiten de combiregeling om naar
Almelo wilde komen om daar een treffen te hebben met supporters van Heracle=
s.
Tegelijk werd uit berichten op internet duidelij=
k dat
Heracles-supporters hun stad zouden verdedigen vanuit de cafés in de
binnenstad van Almelo. Verweerder vreesde ernstig voor het ontstaan van
ernstige wanordelijkheden op een drukke zaterdag in de Almelose binnenstad,
gelet op de daadwerkelijke komst van PSV-supporters naar de binnenstad van
Almelo buiten de combiregeling om, de aanwezigheid van een groep PSV-suppor=
ters
in Hengelo en de aanwezigheid van supp=
orters
van de harde kern van Heracles in de binnenstad. 8.2 De rechtbank wijst er om te beginnen op, dat uit de noodverordeni=
ng
zelf niet blijkt of de reden voor het vaststellen daarvan is gelegen=
in
het bestaan van een ernstige wanordelijkheid of de ernstige vrees voor het
ontstaan daarvan, zoals artikel 176 Gemeentewet
eist. Verweerder zou daarom een onjuist wettelijk criterium hebben toegepast
als hij tot de verordening heeft besloten omdat de normale bevoegdheden nie=
t meer
als voldoende zijn te betrachten en de noodverordening in het belang is van=
de
handhaving van de openbare orde, hetgeen de laat=
ste
twee geciteerde alinea's suggereren. Zouden de in rechtsoverweging 8=
.1
geciteerde alinea's zijn gegeven ter onderbouwing van het oordeel dat wel
sprake is van een ernstige wanordelijkheid of de ernstige vrees voor het
ontstaan daarvan, dan zijn deze overwegingen feitelijk onjuist. Zij houden
immers in dat op het moment dat verweerder over de noodverordening besloot,=
al
daadwerkelijk sprake was van groepen die confrontaties aangaan met elkaar,
individuele personen of de politie, van vechtpartijen met lichamelijk letse=
l,
van escalerende tendensen en grootschalig politieoptreden. Daarvan is echte=
r op
geen enkele manier gebleken. Verweerder heeft dit niet gesteld en het blijkt
evenmin uit het verslag van bevindingen. De rechtbank wijst er op dat juist=
het
ontbreken van voldoende politieagenten voor verweerder reden was bestuurlij=
ke
ophouding toe te passen. De uit de noodverordening geciteerde overwegingen
kunnen daarom niet dragend zijn voor het besluit de noodverordening in te
stellen. Anders dan eisers hebben gesteld, kan echter niet al uit het oorde=
el
van de voorzieningenrechter dat onvoldoende redenen bestaan voor het oplegg=
en
van een combiregeling, worden afgeleid dat ook onvoldoende redenen bestaan =
voor
het vaststellen van een noodverordening. Nog daargelaten dat het bier een
voorlopig oordeel betreft, gaat het om een beoordeling van een andere
feitelijke situatie op een ander tijdstip. De rechtbank zal daarom de overi=
gens
door verweerder aangevoerde gronden moeten beoordelen.
=
8.3 De
rechtbank kan geen betekenis toekennen aan de CIE-informatie waarop verweer=
der
zich beroept. De inhoud en waarde van deze informatie k=
an
immers niet worden beoordeeld omdat zij niet in een proces-verbaal van een
CIE-functionaris van politie is vastgelegd en ondanks een expliciet verzoek=
van
de rechtbank in deze zaak niet is overgelegd. Gelet op het belang va=
n de
toetsbaarheid van het handelen van verweerder was dit wel noodzakelijk. Eis=
ers
hebben er terecht op gewezen dat zij in hun verdediging worden belemmerd
doordat hen deze gegevens worden onthouden. De enkele, eigen weergave van d=
eze
informatie door verweerder is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende=
om
de CIE-informatie toetsbaar te maken. Hetzelfde geldt voor de weergave van =
deze
informatie in het niet ambtsedig opgemaakte verslag van bevindingen. Voor b=
eide
geldt dat niet duidelijk is of het gaat om een exacte, correcte weergave va=
n de
gegevens die van de informant zijn ontvangen. Dit klemt te meer nu op de
zitting duidelijk is geworden dat verweerder ten tijde van het vaststellen =
van
de noodverordening zelf evenmin de beschikking had over een precieze weerga=
ve
van de CIE-informatie. De stelling van verweerder dat de politie deze gegev=
ens
niet verstrekt, acht de rechtbank onjuist. In strafprocessen is het immers
gebruikelijk processen-verbaal met CIE-informatie in het dossier te voegen.=
=
8.4
Van de PSV-supporters die zich om 15.00 uur al in Almelo bevonden, kan niet
worden gezegd, anders dan verweerder stelt, dat zij het bevel hadden overtr=
eden
waarmee verweerder de autocombi had voorgeschreven. Dit bevel richt zich sl=
echts
tot de voetbalorganisatie PSV en bevat geen enkele verplichting of verbod v=
oor
derden, met name niet voor PSV-supporters, die m=
et de
voetbalorganisatie niet kunnen worden vereenzelvigd. Met verweerder is de
rechtbank van oordeel dat het evidente doel van een combiregeling is om
supportersgroepen te scheiden. Met dit doel is het in strijd als supporters=
van
de bezoekende voetbalclub zich buiten de combiregeling om geheel vrij binne=
n de
gemeente van de thuisspelende voetbalclub bewegen. Confrontatie met support=
ers
van de thuisclub ligt dan immers voor de hand. Een dergelijk evident doel is
echter niet gelijk te stellen met een voorschrift. Mede gelet op de
strafrechtelijke gevolgen van overtreding van een bevel van verweerder (art=
ikel
184 Wetboek van Strafrecht) moeten hoge eisen worden gesteld aan de kenbaar=
heid
en duidelijkheid van een verbod. Het bevel bevat geen expliciet en
ondubbelzinnig verbod en ontbeert bovendien een beschrijving van de personen
tot wie het verbod zich richt en van het gebied en de periode waarvoor het
verbod geldt. Dit betekent dat verweerder in zijn afweging of hij een
noodverordening diende in te stellen niet kon betrekken dat personen zich
willens en wetens in strijd met een bevel in de gemeente Almelo Gemeentewet
bepaalt echter dat de burgemeester de noodverordening bekendmaakt op een do=
or
hem te bepalen wijze. Hieruit volgt dat, in afwijking van artikel 139, twee=
de
lid, Gemeentewet, voor de bekendmaking van een noodverordening plaatsing in=
een
(gemeente)blad niet nodig is. Gelet op het doel van de bekendmaking zal de =
door
de burgemeester gekozen wijze van bekendmaken in ieder geval moeten voldoen=
aan
de eis dat degenen tot wie de verordening zich richt, kennis kunnen nemen v=
an de algemeen verbindende voorschriften die de verordeni=
ng
bevat.
=
9.2 In
het onderhavige geval heeft verweerder bij het vaststellen van de
noodverordening volstaan met de mededeling aan J.J.M.R=
dat de verordening wordt vastgesteld. Op hetzelfde moment heeft hij het bes=
luit
tot bestuurlijke ophouding genomen. Alleen daaruit volgt al dat de bestuurl=
ijke
ophouding is gelast voordat de verordening was bekendgemaakt. Verweerder he=
eft
geen verdere maatregelen genomen om voor bekendmaking van de verordening zo=
rg
te dragen. Ook met de politie heeft hij geen afspraken gemaakt over mededel=
ing
aan PSV-supporters of over een andere wijze van bekendmaking. Eisers hebben
ontkend dat het besluit over de noodverordening en de inhoud daarvan hen op
enig moment voor de bestuurlijke ophouding ter kennis is gebracht . Uit de
stukken blijkt niet, ook niet uit het
verslag van bevindingen, dat de verordening op enigerlei wijze is
bekendgemaakt. 9.3 Verweerder h=
eeft
in het verweerschrift aangevoerd dat de PSV-supporters kennis konden
dragen van de noodverordening omdat op vrijdag 12 augustus 2005 J.G.OK, de voetbalfunctionaris van de politie Almelo,=
aan
zijn collega van de politie Eindhoven en aan F. Wijnveld, de veiligheidsco&=
ouml;rdinator
van PSV, heeft medegedeeld dat er waarschijnlijk=
of
mogelijk een noodverordening van kracht zou zijn. Nog daargelaten dat eiser=
s de
mededeling aan F. Wijnveld hebben betwist, kan dit niet gelden als een
deugdelijke bekendmaking. Ten eerste kan een (nood)verordening niet worden
bekendgemaakt voordat zij is vastgesteld, ook niet onder een nadere voorwaa=
rde.
Ten tweede wordt op geen enkele manier duidelijk of de precieze inhoud van =
de
noodverordening is medegedeeld en op welke wijze=
de
PSV-supporters hiervan in kennis zouden worden gesteld. Verweerder heeft
aangevoerd dat de late bekendmaking het gevolg is van de keuze niet te
lichtvaardig de noodverordening in te stellen. Op de eis van een duidelijke=
en
tijdige bekendmaking is echter niet o=
f te
dingen.
9.4 Omdat een deugdelijke bekendmaking ontbreekt=
, is
de noodverordening op grond van artikel 139, eerste lid, Gemeentewet niet
verbindend, zodat zij geen grondslag kan zijn voor het besluit tot bestuurl=
ijke
ophouding. Alleen om deze reden al kan het besluit niet in stand blijven.
De noodverordening: inwerkingtreding
10.1
Verder kan de noodverordening, ook al zou zij bekend zijn gemaakt, niet in
werking zijn getreden voordat het besluit tot bestuurlijke ophouding werd
genomen. Artikel 142 Gemeentewet bepaalt, dat bekendgemaakte besluiten in
werking treden met ingang van de achtste dag van de bekendmaking, tenzij in
deze besluiten daarvoor een ander tijdstip is aangewezen.
=
10.2
De noodverordening bevat geen bepaling waaruit blijkt dat zij onmiddellijk =
in
werking treedt. Zowel verweerder als J.J.M.R he=
bben
verklaard dat verweerder bij het vaststellen van de noodverordening heeft <=
span
class=3DGramE>medegedeeld dat deze verordening onmiddellijk in werki=
ng
treedt. In de tekst van de noodverordening is dit echter niet terug te vind=
en,
terwijl de rechtszekerheid dit wel vereist. Niet alleen over de inhoud van =
de
noodverordening, maar ook over haar werking mag geen twijfel bestaan. De
rechtbank wijst er op dat overtreding =
van de
noodverordening een strafbaar feit is (artikel 443 Wetboek van Strafrecht),=
zodat
hoge eisen moeten worden gesteld aan de duidelijkheid ervan. Ook uit=
de
formulering van gevonden, maar slechts dat deze personen zich naar een stad
begaven waarvan zij wisten dat zij er niet welkom waren. Hoewel dit op zich
twijfels kan oproepen over de bedoelingen van deze personen, dient dit mind=
er
gewicht in de schaal te leggen. Behalve de CIE-informatie waren er bovendien
geen aanwijzingen dat deze personen uit waren op verstoring van de openbare
orde. De rechtbank acht daarbij van belang dat de aanwezige agenten van de
politie Eindhoven de PSV-supporters ni=
et als
bekende relschoppers hebben aangewezen. 8.5 Ook de omstandigheid dat
zich om 15.00 uur in Hengelo een groep PSV- en FC Twente-supporters bevond,=
kan
geen reden zijn ernstige vrees voor ernstige
wanordelijkheden aan te nemen op het moment dat de noodverordening =
werd
vastgesteld. Op dat moment was er immers, behalve de CIE-informatie, geen r=
eden
te vermoeden dat deze groep aanleiding =
zou
geven tot ernstige wanordelijkheden in de gemeente Almelo. Pas later is
bij verweerder zelf bekend geworden, dat een deel van deze groep zonder
toegangsbewijs met de trein naar Almelo kwam en dat daaronder personen waren
met een stadionverbod en een strafblad.
8=
.6 De
rechtbank overweegt verder dat het belang voor de besluitvorming van de
aanwezigheid van de groep van Heracles-supporters in de binnenstad, met
daaronder
bekende relschoppers en personen met een stadionverbod, ni=
et
duidelijk is geworden. Deze omstandigheid staat niet vermeld in de overwegi=
ngen
die zijn opgenomen in de noodverordening zelf. In het verweerschrift wordt
gesteld dat uit berichten op het internet duidel=
ijk
was geworden dat deze groep uit was op een confrontatie, maar deze berichten
zijn ondanks een expliciet verzoek van de rechtbank niet overgelegd. Ter
zitting heeft verweerder bovendien ges=
teld
dat dergelijke berichten niet al te serieus moeten worden genomen. 8=
.7
Hoewel aan verweerder een beoordelingsvrijheid moet worden gelaten of feite=
n en
omstandigheden ernstige vrees opleveren=
voor
ernstige wanordelijkheden, zal verweerder wel de feiten en
omstandigheden die hij aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd kenbaar =
en
aannemelijk moeten maken. Naar het oordeel van de rechtbank is hij daar nie=
t in
geslaagd. De overwegingen in de noodverordening en de daadwerkelijke redene=
n om
de verordening in te stellen verschill=
en. De
besluitvorming van verweerder is daarmee niet meer navolgbaar. De do=
or
verweerder genoemde feiten zijn grotendeels onjuist of zijn niet aannemelijk
gemaakt. Voor zover verweerder stelt dat hij niet zelf de feiten en
omstandigheden hoeft te kennen en te beoordelen, maar of mag gaan op het
oordeel van de politie, miskent hij de bevoegdheidstoedeling door de
Gemeentewet. Dit betekent dat naar het oordeel van de rechtbank niet is kom=
en
vast te staan dat op het moment dat verweerder gebruik maakte van zijn
bevoegdheid de noodverordening vast te stellen, was voldaan aan de voorwaar=
den
die artikel 176 Gemeentewet voor het gebruik van die bevoegdheid stelt. De
noodverordening is daarmee in strijd met de Gemeentewet tot stand gekomen,
zodat zij onverbindend is. Alleen daar=
om al
kan het besluit tot bestuurlijke ophouding, dat op de noodverordening is =
span>gebaseerd,
niet in stand blijven.
De noodverordening: bekendmakin=
g
=
9.1 De
rechtbank is verder van oordeel dat de verordening op het tijdstip van het
besluit tot bestuurlijke ophouding nog niet op juiste wijze bekend was gema=
akt
en dat aan de verordening daarom geen werking toekwam. Bekendmaking is een
noodzakelijke voorwaarde voor werking van ieder algemeen verbindend
voorschrift. Dit is een wettelijke eis, in dit geval neergelegd in de artik=
elen
176 en 139 tot en met 144 Gemeentewet, die het fundamentele rechtsbeginsel =
tot
uitdrukking brengt dat niemand kan worden gehouden aan regels die hij niet =
kent
en ook niet kan kennen. Samengevat schrijft artikel 139, eerste en tweede l=
id,
Gemeentewet voor dit geval voor, dat besluiten van verweerder niet verbinden
dan wanneer zij zijn bekendgemaakt. De bekendmaking geschiedt door plaatsin=
g in
een door de gemeente algemeen verkrijgbaar gesteld (gemeente)blad. Artikel =
176,
eerste lid, artikel 142 Gemeentewet blij=
kt,
dat het andere tijdstip van inwerkingtreding in het bekendgemaakte besluit =
zelf
moet staan.
10.3
De rechtbank wijst er verder op dat ook onmiddellijke inwerkingtreding, als
daarvan sprake zou zijn, in strijd is met de rechtszekerheid. Uit de tekst =
van
de verordening blijkt immers een verbod om zich van 12.00 uur tot 24.00 uur=
in
de binnenstad van Almelo te bevinden. Het staat vast dat PSV-supporters zic=
h al
in de binnenstad bevonden op het moment dat de verordening om 15.00 uur werd
vastgesteld. Deze supporters waren daarmee met onmiddellijke ingang en met
terugwerkende kracht in overtreding van de verordening. Gelet op de
consequenties die dit in rechte heeft, kan dit niet worden aanvaard, ongeac=
ht
of eisers hierdoor daadwerkelijk zijn geschaad.
10.4 Ook om deze reden kan de noodverordening geen grondslag z=
ijn
voor het besluit tot bestuurlijke ophouding, zodat dit besluit ook alleen al
daarom niet in stand kan blijven.
Besluit tot ophouding: grondslag
11.1 Verweerder heeft het =
besluit
tot bestuurlijke ophouding gebaseerd op overtreding van de noodverordening.=
Zoals overwogen is deze noodverordening onverbindend en is de=
ze
nooit in werking getreden. Echter ook om een andere reden kan de
noodverordening niet als grondslag dienen voor het besluit tot bestuurlijke
ophouding.
11.2 Naar het oordeel van de rechtbank kan bestuurl=
ijke
ophouding alleen dan worden toegepast om de naleving van voorschriften te
verzekeren, als de betreffende voorschriften daar uitdrukkelijk zelf in
voorzien. De rechtbank wijst er op dat artikel 176a, tweede lid, onder a,
Gemeentewet slechts bestuurlijke ophouding toelaat ter voorkoming of
voortzetting van door de burgemeester daartoe specifiek aangewezen onderdel=
en
van, in dit geval, een noodverordening. Naar het oordee=
l van
de rechtbank heeft de wetgever met deze zinsnede tot uitdrukking willen bre=
ngen
dat de noodverordening dient te bepalen welke onderdelen daarvan met bestuurlijke ophouding kunnen wo=
rden
gehandhaafd. Een andere =
uitleg
zou deze zinsnede betekenisloos maken. De rechtbank wijst bovendien =
op
de parallelle bepaling in artikel 154a,
tweede lid, onder a, Gemeentewet waarin de bevoegdheid van de
burgemeester om over te gaan tot bestuurlijke ophouding, wordt gereguleerd =
door
de raad van de gemeente. In deze bepaling wordt gesproken over een "do=
or
de raad bij verordening vastgesteld en daartoe aangewezen specifiek
voorschrift". Daarin wordt duidelijk tot uitdrukking gebracht dat een
voorschrift dat met bestuurlijke ophouding kan worden gehandhaafd niet alle=
en
door de raad moet zijn vastgesteld, maar ook specifiek moet zijn aangewezen.
Ten slotte wijst de rechtbank op de wetsgeschiedenis van de artikelen 154a =
en
176a Gemeentewet die bovengenoemde oordeel ondersteunen, te weten de Memorie
van Toelichting (Kamerstukken II 1998/=
999,
26735 nr. 3, blz. 9) en de mondelinge behandeling in de Tweede Kamer
(Handelingen II 1999/2000 blz. 3520).
11.3 De noodverordening vermeldt niet dat de gegeven
voorschriften kunnen worden gehandhaafd door bestuurlijke ophouding. Anders=
dan
eisers in een ander verband hebben gesuggereerd, is deze aanwijzing van
voorschriften niet gelegen in het hierboven geciteerde tweede lid van artik=
el 5
van de noodverordening. Deze bepaling houdt immers niet meer in dan een
machtiging tot verwijderen van personen en slechts dan als zij hinder
opleveren. Van een ophouding bij groepsgewijze niet-nal=
eving
wordt niet gesproken, nog daargelaten dat het in deze verordening gaat om e=
en
machtiging aan de politie en niet om een bevoegdheidsverlening aan de
burgemeester.
11.4 Verweerder ontbeerde ook om deze reden de bevoegdheid om =
tot
bestuurlijke ophouding te besluiten. Alleen al hierom kan het bestreden bes=
luit
niet in stand blijven.
Besluit tot ophouding: voorzienbaarheid
12. Eisers hebben aangevoerd dat de bevoegdheid om =
over
te gaan tot bestuurlijke ophouding niet op een noodverordening volgens arti=
kel
176a Gemeentewet, maar op een verordening van de raad volgens artikel 154a
Gemeentewet had moeten worden gebaseerd. Zij beroepen zich daarbij kennelij=
k op
de wetsgeschiedenis van deze bepalingen (onder andere Kamerstukken II
1998/1999, 26735 nr. 3,blz. 10 en Kamerstukken II
1999/2000 nr. 5 blz. 26). Daarin is te lezen dat voorzienbare situaties zov=
eel
mogelijk worden neergelegd in gangbare regelingen, met =
name
APV's, en niet in bijzondere regels zoals noodbevelen en noodverordeningen.=
De
rechtbank verwerpt echter dit betoog van eisers. Nog daargelaten wat de
gevolgen zouden moeten zijn als een voorzienbare situatie niet in een
verordening van de raad is neergelegd, kan in het onderhavige geval niet wo=
rden
volgehouden dat de situatie die voor verweerder aanleiding was de
noodverordening in te stellen tijdig voorzienbaar was. Eerst aan het einde van het voetbalseizoen 2004/2005 werd bekend dat
Heracles het volgende seizoen in de eredivisie zou spelen. De gevolg=
en
die dit mogelijk zou hebben, waren op dat moment niet volledig te voorzien
terwijl het in de vakantieperiode ook niet mogelijk was een voorstel tot
wijziging van de APV aan de raad voor te leggen. Naar de rechtbank van verweerder heeft begrepen, is <=
span
class=3DGramE>inmiddels een voorstel tot wijziging van de APV=
bij
de raad aanhangig.
Besluit tot ophouding: overtreding
13.1
Bestuurlijke ophouding is slechts mogelijk bij de groepsgewijze niet-nalevi=
ng
van gestelde voorschriften. Verweerder heeft zijn besluit gestoeld op een
gestelde overtreding van artikel 1 van de noodverordening, meer specifiek d=
at
eisers kennelijk behoorden tot een supportersgroep anders dan die van Herac=
les.
Een dergelijke overtreding heeft verweerder echter niet aannemelijk kunnen
maken, terwijl eisers het bestaan van de overtreding hebben ontkend.
1=
3.2
Verweerder heeft het begrip "kennelijk" zo uitgelegd, dat het
enerzijds omvat de personen die aan uiterlijke kenmerken herkenbaar zijn als
supporter van, in dit geval, PSV. Deze uitleg blijkt uit de toelichting bij=
het
besluit tot bestuurlijke ophouding en is zo door verweerder ter zitting
gegeven. Anderzijds gaat het volgens verweerder om personen die door een an=
der,
te weten de (Eindhovense) politie, worden herkend als supporter van PSV. Dit
heeft verweerder eveneens ter zitting gesteld. De rechtbank aanvaardt deze
tweede uitleg echter niet. Naar het oordeel van de rechtbank dient het verb=
od
dat is opgenomen in artikel 1 van de noodverordening beperkt te worden
uitgelegd. Het gaat immers om een bepaling waarop straf is gesteld door art=
ikel
443 Wetboek van Strafrecht en die volgens verweerder kan worden gehandhaafd=
met
vrijheidsbeneming, te weten bestuurlijke ophouding. Dit betekent dat het
voorschrift een objectieve norm moet bevatten. Daaraan is niet voldaan als =
niet
de uiterlijke gedragingen, maar een innerlijke gezindheid of de beoordeling
daarvan door een politiefunctionaris,
bepaalt wie zich in een bepaald gebied mag bevinden. Dit zet de poort
open voor willekeur. Het woord "kennelijk" dient daarom te worden
uitgelegd als algemeen herkenbaar aan bepaalde uiterlijkheden. Had verweerd=
er
de verordening een wijdere strekking willen geven, dan had hij andere,
objectieve normen moeten formuleren. 13.3 Uit de overgelegde stukken noch u=
it
de stellingen van partijen is duidelijk geworden dat eisers uiterlijk herkenbaar waren als PSV-supporter. Eisers hebben ze=
lf
foto's overgelegd van de middag van de wedstrijd waarop eisers naar
eigen zeggen te zien zijn. De personen op deze foto's vertonen geen
uiterlijkheden die verwijzen naar PSV. Verweerder heeft dit niet betwist. Een groepsgewijze overtreding van de
noodverordening zoals bedoeld in artikel 176a Gemeentewet is niet
aannemelijk geworden, nog daargelaten of dit vanwege de omvang van de groep=
en
van twaalf en drie überhaupt wel mogelijk was geweest. Evenmin kan
13.4 Voor zover eisers tot uitgangspunt nemen dat bestuurlijke ophouding al=
leen
kan worden toegepast op personen die de openbare orde verstoren of willen
verstoren, verwerpt de rechtbank dit standpunt. In het geval dat een adequa=
te
noodverordening zou zijn afgekondigd wegens het bestaan van ernstige
wanordelijkheden of de gerechtvaardigde, ernstige vrees daarvoor, is de enk=
ele
groepsgewijze overtreding van deze verordening voldoende om een besluit te
nemen tot bestuurlijke ophouding. De intentie waarmee de groep de verordeni=
ng
overtreedt is dan niet relevant. Weliswaar zal verweerder in beginsel ook b=
ij
het besluit tot ophouding de betrokken belangen moeten afwegen (artikel 3:2
Awb) en daarbij zou het daadwerkelijke gevaar dat een groep oplevert van be=
lang
kunnen zijn. De rechtbank wijst er echt=
er op
dat de wettelijke regeling zelf een voorziening bevat om te zorgen dat
Besluit tot ophouding: vaststelling en bekendmaking=
14.1
Het op schrift gestelde besluit vermeldt dat verweerder heeft besloten tot
bestuurlijke ophouding van de aangetroffen PSV-supporters op een terras op =
de
Koornmarkt (twaalf personen) en het Centrumplein (drie personen) op 13 augu=
stus
2005. Ter zitting is echter gebleken da=
t deze
schriftelijke weergave van het besluit niet juist is. Verweerder heeft volgens
zijn verklaring ter zitting het besluit tot bestuurlijke ophouding genomen =
in
hetzelfde telefoongesprek met J.J.M.R als het g=
esprek
waarin hij de noodverordening heeft vastgesteld. In dit gesprek heeft
verweerder in feite slechts medegedeeld dat
PSV-supporters die zich in het verboden
gebied bevinden bestuurlijk mogen worden opgehouden. Verweerder heef=
t,
zoals hij ter zitting zelf bevestigde, slechts de politie de mogelijkheid en
niet de opdracht gegeven tot bestuurlijke ophouding. Hij heeft geen
groepen aangewezen van een specifieke omvang (drie of twaalf) op een specif=
ieke
plaats (Koommarkt of Centrumplein), die de noodverordening zouden overtrede=
n. Hetgeen op schrift staat, komt dan ook niet overeen met hetgeen verweerder daadwerkelijk heeft beslo=
ten.
Hij heel daardoor in strijd geh=
andeld
met artikel 176a, derde lid, juncto 154a, derde lid, Gemeentewet, dat
met zich meebrengt dat het besluit zoals het is genomen op schrift dient te=
worden gesteld. In dit verband merkt de rech=
tbank
op dat volgens het verslag van bevindingen 49 personen bestuurlijk z=
ijn
opgehouden. Naast het bestreden besluit, dat betrekking heeft op vijftien
personen, bevindt zich in het dossier nog een ander besluit tot bestuurlijke
ophouding, dat betrekking heeft op 28 personen. Voor de aanname dat ook voo=
r de
bestuurlijke ophouding van de resterende zes personen een besluit op schrif=
t is
gesteld, bevat het dossier geen aanwijzingen. De formulering van het bevel =
van
verweerder aan de politie duidt er ten
slotte op, dat hij verdere besluitvorming aan de politie heeft geman=
dateerd.
Er was immers geen sprake van een concrete opdracht gericht op een of meer
specifieke groepen. Een dergelijke mandatering is evenw=
el
in strijd zijn met artikel 177, tweede lid, Gemeentewet. 1=
4.2
Eisers hebben nog aangevoerd, dat het bestreden besluit niet op 13 augustus
2005 aan hen bekend is gemaakt. Deze bekendmaking is noodzakelijk voor
inwerkingtreding van het besluit (artikel 3:40 Awb). De rechtbank oordeelt =
dat
in het onderhavige geval de bekendmaking van het besluit heeft plaatsgevond=
en
door de mededeling van de politie dat eisers bestuurlijk werden opgehouden.=
Op zich is daarmee aan de voorwaarden voor inwerkingtreding v=
oldaan
(artikel 3:41, tweede lid, Awb), maar had deze bekendmaking gepaard moeten =
gaan
met een waarschuwing (zie rechtsoverweging 16). 14.3
Verder bevat het op schrift gestelde besluit tot bestuurlijke ophouding een
aantal feitelijke onjuistheden, zodat h=
et
besluit in strijd met artikel 3:36 Awb niet op een deugdelijke
motivering berust. Het besluit bevat ten eerste ten onrechte de mededeling =
dat per trein een groep van 28 supporters wordt
verwacht, waaronder personen met een langdurig stadionverbod. Zoals
overwogen, was dit feit ten tijde van het vaststellen van de noodverordenin=
g en
daarom ook ten tijde van het besluit tot bestuurlijke ophouding niet bij
verweerder bekend. Ten tweede vermeldt de motivering dat zich tussen de
PSV-supporters in Almelo personen bevinden met een strafblad. Daarvan is ec=
hter
op geen enkel moment gebleken. Ten slotte staat in de motivering dat de
PSV-supporters in Almelo de gelegenheid is gegeven alsnog de verboden gebie=
den
te verlaten. Zoals uit het navolgende nog zal blijken, is ook dit onjuist.<=
o:p> 14.4 Ook om deze redenen moet het besluit tot
bestuurlijke ophouding worden vernietigd. 14.5 De rechtbank merkt ve=
rder
op deze plaats op, dat het op schrift stellen van het besluit tot bestuurli=
jke
ophouding in dit geval niet tijdig geweest. Er is immer=
s geen
reden gebleken waarom niet al op 13 augustus 2005 nog tijdens de bestuurlij=
ke
ophouding het besluit op schrift kon worden gesteld. Dat het ging om=
een
zaterdag kan in ieder geval geen geldige reden zijn, aangezien het verweerd=
er
naar eigen zeggen bekend was dat op deze dag tot bestuurlijke ophouding kon
worden overgegaan. Hij had daarom maatregelen moeten treffen om in dat geva=
l zo
spoedig mogelijk het besluit op schrift te stellen. Dit is van groot belang,
omdat een op schrift gesteld en bekendgemaakt besluit een noodzakelijke
voorwaarde is om beroep in te stellen tegen de bestuurlijke ophouding en de
voorzieningenrechter van de rechtbank te vragen een voorlopige voorziening =
te
treffen, zoals de onmiddellijke invrijheidstelling. Het is de uitdrukkelijke
bedoeling van de wetgever geweest, om zo mogelijk nog
tijdens de bestuurlijke ophouding de voorzieningenrechter een oordeel te la=
ten
geven over de rechtmatigheid van de detentie en zo nodig de onmiddellijke
invrijheidstelling te laten bevelen (artikel 176a, derde lid, juncto 154a,
elfde lid, onder a en b, Gemeentewet). Dit hangt samen met de verplichting =
van
artikel 5, vierde lid, van het Europees verdrag =
tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).=
Artikel 5 EVRM legt het grondrecht op persoonlijke vrijheid en
veiligheid vast en bepaalt onder welke voorwaarden aan een persoon zijn
vrijheid mag worden ontnomen. Het vierde lid van deze bepaling houdt,
zakelijk weergegeven, in dat ieder die zijn vrijheid is ontnomen, het recht
heeft voorziening te vragen bij een gerecht dat de rechtmatigheid van de
detentie beoordeelt en bij de onrechtmatigheid daarvan de invrijheidstelling
beveelt. Artikel 15, tweede lid, van de Grondwet bevat een soortgelijke
bepaling. Omdat het op schrift stellen een
noodzakelijke voorwaarde is voor toetsing door de bestuursrechter, diende
verweerder alles in het werk te stellen dit nog gedurende de ophouding te
realiseren. Door dit na te laten heeft hij gehandeld in strijd met artikel 176a, derde lid, juncto artikel 154a, derde lid,
Gemeentewet. Omdat eisers dit e=
chter
niet als beroepsgrond hebben aangevoerd, kan dit verzuim geen reden zijn =
span>het
besluit tot bestuurlijke ophouding onrechtmatig te achten. Vanwege het grote
belang van adequate rechtsbescherming in het geval van vrijheidsbeneming, h=
echt
de rechtbank er echter aan het bovenstaande op te merken. Uitvoering van het besluit: toe=
tsing 15.1
De rechtbank wijst er op dat de wettelijke regeling van de bestuurlijke ophouding ook de rechtmatigheid van=
de
tenuitvoerlegging van de beschikking tot bestuurlijke ophouding nadrukkelijk
aan de toetsing van de bestuursrechter onderwerpt. Artikel 176a, derde lid,=
junct=
o 154a,
twaalfde en veertiende, lid, Gemeentewet bepaalt, dat de rechter bij de
beoordeling van het beroep tevens de rechtmatigheid betrekt van de
tenuitvoerlegging van de beschikking tot ophouding jege=
ns
eiser. De reikwijdte en consequenties van deze toetsing zijn echter niet zo=
nder
meer duidelijk. • 15.2 De wetsgeschiedenis van de artikelen 1=
54a en
176a Gemeentewet bevat enkele passages over hetgeen de
wetgever hiermee heeft beoogd. De Memorie van Toelichting vermeldt: "De
beoordeling in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening heeft
betrekking op de vraag of het bestreden besluit naar de omstandigheden van =
het
moment waarop het is genomen (<<ex tunc>>), rechtmatig was. De
rechter komt in beginsel pas toe aan een belangenafweging, indien hij twi 15.3 Ook op andere plaatsen in de wetsgeschieden=
is
komt dit onderwerp aan de orde. De Nota naar aanleiding van het verslag bev=
at
het volgende: "Bij de toetsing door=
de
rechter komt zowel de rechtmatigheid van het besluit tot ophouding als de w=
ijze
waarop de ophouding daadwerkelijk is geschied, aan de orde. De
rechtmatigheidstoetsing van de beschikking tot ophouding ( ...) Dit omvat d=
us
zowel een abstracte toetsing (was de
ophouding in abst[r] acto<=
/span>
rechtmatig?) als een concrete toetsing (was zij =
jegens
deze verzoeker rechtmatig?). De beoordeling van de tenuitvoerlegging van de
beschikking jegens verzoeker geschiedt op
vergelijkbare wijze. Beoordeeld wordt allereerst de wijze van ophouding zel=
f (
...) Voorts moet de ophouding jegens de individu=
ele
verzoeker worden beoordeeld." 15.4=
Van
de relevante passages uit de wetsgeschiedenis, citeert de rechtbank nog de
volgende uit de Memorie van Toelichting: "Samenloop
van rechterlijke uitspraken is enerzijds denkbaar tussen bestuursrechter en
strafrechter en anderzijds tussen bestuursrechter en burgerlijk rechter. In=
dit
laatste geval gaat het om de toetsing van de beschikking die leidt tot
effectuering van de bestuurlijke ophouding respectievelijk een eventuele to=
etsing
door de burgerlijke rechter van de wijze van uitvoering van de ophouding.
Samenloop is in dit geval voorkomen door in onderhavig voorstel op te nemen=
dat
de bestuursrechter zich niet beperkt tot de toetsing van de rechtmatigheid =
van
de beschikking, maar competent is tot beoordeling van de uitvoering van de
ophouding en de noodzaak tot verdere ophouding. In dit stelsel van
rechtsbescherming is geen plaats meer =
voor
een toets door de burgerlijk rechter." (Kamerstukken
II 1998/1999 nr. 3 blz. 19) =
15.5 Uit
deze passages leidt de rechtbank af, dat de wetgever voor ogen stond dat de
tenuitvoerlegging zowel in zijn algemeenheid door de bestuursrechter zou wo=
rden
getoetst, als in het geval van de individuele
opgehoudene die beroep heeft ingesteld en eventueel een voorlopige voorzien=
ing
heeft gevraagd. Deze toetsing is volgens de wetgever zo uitgebreid dat voor
ingrijpen van de burgerlijke rechter geen plaats meer is. Daarmee geeft de
wetgever te kennen dat in beginsel ook de modaliteiten van rechtsher=
stel
die de burgerlijke rechter ter beschikking staan, door de bestuursrechter
kunnen worden toegepast. De wetgever noemt in de aangehaalde passages zelf =
de
mogelijkheid om in beroep schadevergoeding toe te kennen. Verder spreekt hij
over de voorlopige voorziening die de voorzieningenrechter kan treffen, jfelt
aan die rechtmatigheid. Het kan echter zijn dat de beschikking tot ophoudin=
g op
zichzelf rechtmatig was, maar dat de omstandigheden van het individuele gev=
al
van de verzoeker zodanig zijn, dat diens belang moet prevaleren boven het
belang dat de overheid heeft bij het voortzetten van de ophouding. Te denken
valt aan de situatie dat het om dringende - bijvoorbeeld medische - reden, =
niet
acceptabel is betrokkene verder op te houden, terwijl door de voortgezette
ophouding van de anderen, herstel van de openbare orde gegarandeerd blijft.
Omdat een dergelijke belangenafweging bij de huidige stand van de jurisprudentie niet op voorhand is verzekerd, is zij in =
het
twaalfde lid van artikel 154a expliciet voorgeschreven. Daarbij wordt
tevens voorgeschreven dat de wijze waarop de ophouding daadwerkelijk is
geschied, in de belangenafweging wordt betrokken. Deze aanvullende toetsing
geldt zowel voor de beoordeling naar aanleiding van een verzoek om voorlopi=
ge
voorziening (artike1154a, twaalfde lid) als voor de beoordeling in de hoofd=
zaak
(artikel 154a, veertiende lid), waar primair de vraag naar schadevergoeding
centraal zal staan." (Kamerstukken II 1998/1999 26735 nr. 3 blz. 17)=
15.6 Deze vis=
ie van
de wetgever betekent een afwijking van de Awb. Het stelsel van de Awb houdt
immers in, dat slechts besluiten aan de in de Awb bedoelde bestuursrechter
worden voorgelegd, dat wil zeggen
schriftelijke beslissingen van een bestuursorgaan, inhoudende een
publiekrechtelijke rechtshandeling. Feitelijke handelingen (onder
verantwoordelijkheid) van bestuursorganen en dus ook de tenuitvoerlegging v=
an
besluiten, zijn onttrokken aan de beoordeling van de bestuursrechter. Op de=
ze
regel bestaan uitzonderingen, met name waar ander
handelen of nalaten van bestuursorganen met een besluit wordt gelijkgesteld=
. De
rechtbank wijst op de artikelen 6:2 en 8:1, tweede lid, Awb en op artikel 7=
2,
derde lid, Vreemdelingenwet 2000. Een dergelijke formulering heeft de wetge=
ver
echter bij de bestuurlijke ophouding n=
iet
gebruikt en hij heeft ook nergens laten blijken dat tegen de enkele
tenuitvoerlegging beroep zou kunnen worden aangetekend. Om consequenties te
kunnen verbinden aan de onrechtmatigheid van de tenuitvoerlegging, zal in h=
et
stelsel van de Awb echter de onrechtmatigheid moeten worden vastgesteld van=
een
besluit in de zin van die wet. Zoals ook de wetgever heeft overwogen in de
Memorie van Toelichting aangehaald in rechtsoverweging 15.2, houdt artikel =
8:81
Awb in dat de voorzieningenrechter in beginsel geen voorlopige voorziening =
zal
treffen, als hij het besluit waartegen wordt opgekomen rechtmatig acht. Uit
artikel 8:73, eerste lid, juncto 8:72, eerste lid, Awb volgt, dat slechts
schadevergoeding kan worden toegewezen als een besluit geheel of gedeelteli=
jk
wordt vernietigd wegens onrechtmatigheid.
15.7=
Om
het door hem voorziene doel te bereiken, had het voor de hand gelegen dat de
wetgever expliciet had geregeld hoe de bestuursrechter de tenuitvoerlegging
dient te toetsen en welke consequenties aan deze toetsing kunnen worden
verbonden, zoals hij bijvoorbeeld wel heeft gedaan in de artikelen 94, vier=
de
lid, en 96, derde lid, Vreemdelingenwet 2000. Niettemin is de rechtbank van
oordeel dat een redelijke wetsuitleg van het twaalfde en veertiende lid van
artikel 154a Gemeentewet in het licht van de wetsgeschiedenis, meebrengt dat de bestuursrechter in afwijking van de ge=
noemde
artikelen 8:1, 8:72, 8:73 en 8:81 Awb de feitelijke tenuitvoerlegging
toetst en daaraan consequenties verbindt. Voor de beoordeling van het beroep
betekent dit, dat de rechtbank de rechtmatigheid van de tenuitvoerlegging,
zowel in het algemeen als in het geval van de
individuele eiser, dient te beoordelen en moet bepalen in hoeverre deze
onrechtmatigheid heeft geleid tot schade die moet worden hersteld, ook als =
het
besluit tot bestuurlijke ophouding op zich rechtmatig is. Voor de beoordeli=
ng
van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening betekent dit
eveneens dat de voorzieningenrechter de rechtmatigheid van de
tenuitvoerlegging, zowel in het algemeen als in =
het
geval van de individuele eiser, dient te beoordelen. Hij zal echter moeten
afwegen of deze onrechtmatigheid het bevelen van de onmiddellijke
invrijheidstelling of het treffen van een andere voorlopige voorziening
rechtvaardigt. Hij zal een dergelijke voorziening ook kunnen treffen als hij het besluit tot ophouding op zich rechtmatig a=
cht.
De rechtbank wijst er op dat in het algemeen de
beoordeling van een beroep zal geschieden na afloop van de bestuurlijke
ophouding en de beoordeling van een verzoek om een voorlopige voorziening <=
span
style=3D'letter-spacing:-.05pt'>tijdens die ophouding.
15.8 De rechtbank betrekt bij het
bovenstaande oordeel dat de wetgever met de wettelijke regeling nadrukkelijk
heeft beoogd te voldoen aan de eisen van artikel 5 EVRM. Voldoen aan deze
bepaling veronderstelt, dat de wetgever de onmiddellijke invrijheidstelling=
en
het toekennen van schadevergoeding mogelijk heeft willen maken. De
onmiddellijke invrijheidstelling is vastgelegd in het r=
eeds
genoemde vierde lid van dit artikel. De we=
tgever
heeft uitgesproken dat de voorlopige
voorzieningenprocedure bij de bestuurlijke ophouding ruimschoots aan de eis=
en
van deze bepalingen voldoet (Kamerstukken II 1998/1999 26735 nr. 3 blz. 18).
Het toekennen van schadevergoeding is neergelegd in het vijfde lid van arti=
kel
5 EVRM, dat bepaalt dat een ieder die slachtoffer is geweest van detentie in
strijd met de overige bepalingen van dit artikel, recht heeft op
schadeloosstelling. Het twaalfde en veertiende lid van artikel 154a Gemeent=
ewet
dienen daarom conform de bedoeling van de wetgever en dus conform artikel 5
EVRM te worden uitgelegd. Omdat op deze wijze een nationale grondslag besta=
at
voor de bevoegdheid van de rechter, hoeft geen rechtstreekse grondslag te
worden gevonden in artikel 5 EVRM zelf, zoals wel is geschied in de uitspra=
ak
van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 maart 2004=
(JV
2004/229).
=
15.9
Gelet op het voorgaande kent de rechtbank geen doorslaggevende betekenis toe
aan onderdelen van de wetsgeschiedenis waaruit eventueel zou kunnen worden
afgeleid, dat de wetgever geen afwijking van de Awb heeft beoogd. De rechtb=
ank
zal nu nagaan in hoeverre de tenuitvoerlegging van de beschikking tot
ophouding, los van de vastgestelde onrechtmatigheid van deze beschikking ze=
lf, jegens eisers rechtmatig was.
Uitvoering van het besluit: waarschuwing
16.1
Zoals overwogen laat de burgemeester niet tot ophouding overgaan dan nadat =
de
personen in de groep in de gelegenheid zijn gesteld de tenuitvoerlegging va=
n de
beschikking tot ophouding te voorkome=
n door
vrijwillig het overtreden voorschrift alsnog na te Leven (artikel 17=
6a,
derde lid, juncto artikel 154a, vijfde lid, Gemeentewet). Naar het oordeel =
van
de rechtbank is dit een kwestie van tenuitvoerlegging. Volgens de tekst van
deze bepaling gaat de beschikking tot
bestuurlijke ophouding immers aan deze waarschuwing vooraf. 16.2 Tus=
sen
partijen is niet in geschil dat de waarschuwing niet is gegeven. Weliswaar
staat in het besluit tot bestuurlijke ophouding dat zou zijn gewaarschuwd, =
maar
in het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder deze bewering
ingetrokken. Ook het verslag van bevin=
dingen
vermeldt niet dat een waarschuwing is gegeven. Eisers stellen eveneens geen
waarschuwing te hebben ontvangen. Verweerder heeft daarmee in strijd gehand=
eld
met deze wetsbepaling. De wet kent geen mogelijkheid de waarschuwing achter=
wege
te laten. De wetsgeschiedenis benadrukt juist het belang van de waarschuwin=
g.
Niet alleen, zoals aangehaald, om de goeden van de kwaden te scheiden, maar
onder andere ook om zeker te stellen dat de bestuurlijke ophouding slechts =
als
laatste redmiddel wordt gebruikt (Kamerstukken II 1998/1999 26735 nr. 3 blz=
. 12
en 13). Verder geldt voor de gehele regeling van de bestuurlijke ophouding =
dat
deze de vrijheidsbeneming slechts onder strikte voorwaarden mogelijk maakt
(Kamerstukken II 1998/1999 26735 nr. 3 blz. 1). Vrijheid om of te wijken va=
n de
wettelijke regeling is er daarom niet. De uitvoering van het besluit is all=
een
om deze reden al onrechtmatig.
Uitvoering van het besluit: registratie van gegeven=
s
1=
7.
Zoals eisers hebben gesteld, onder andere in enkele schriftelijke
getuigenverklaringen, en verweerder niet heeft ontkend, zijn van degenen di=
e op
de plaats van ophouding zijn gearriveerd, verplicht de persoonlijke gegevens
vastgelegd en is van hen een foto gemaakt. Dit is naar het oordeel van de
rechtbank in strijd met de wettelijke regeling van de bestuurlijke ophoudin=
g,
die slechts oplegt een vrijwillige registratie mogelijk te maken ten bewijze dat degene die zich wil laten registreren =
is
opgehouden (artikel 176a, derde lid, juncto 154a, negende lid, Gemeentewet).
Ook op dit aspect is de tenuitvoerlegging van de ophouding daarom onrechtma=
tig.
Uitvoering van het besluit: rechtsbescherming.
<=
span
style=3D'mso-list:Ignore'>18.&=
nbsp;
In aansluiting=
aan
rechtsoverweging 14.5 wijst de rechtbank erop dat verweerder eisers er tijd=
ens
de bestuurlijke ophouding niet op heeft gewezen dat zij de mogelijkheid heb=
ben
beroep in te stellen tegen het besluit tot bestuurlijke ophouding en dat zi=
j een
voorlopige voorziening kunnen vragen. Bovendien heeft verweerder hen niet
daadwerkelijk in de gelegenheid gesteld deze rechtsmiddelen aan te wenden. =
Dat
deze verplichting op verweerder rust, volgt niet alleen uit artikel 3:45 Aw=
b en
de wetsgeschiedenis van de bestuurlijke ophouding (Kamerstukken II 1998/1999
26735 nr. 3 blz. 18), maar ook uit artikel 6 Besluit pl=
aatsen
bestuurlijke ophouding (KB 28 april 2000, Stb.
2000/180). Omdat eisers ook dit verzuim niet in beroep hebben aangevoerd, k=
an
het niet tot het oordeel leiden dat de tenuitvoerlegging van het besluit tot
bestuurlijke ophouding onrechtmatig is. Om de in rechtsoverweging 14.5 geno=
emde
reden is de rechtbank hier toch op ingegaan.
Grondrechten
<=
span
style=3D'mso-list:Ignore'>19.&=
nbsp;
Uit het voorga=
ande
volgt, dat de grondrechten van eisers zoals neergelegd in artikel 15 Grondw=
et
en artikel 5 EVRM zijn geschonden. Aan de wettelijke eisen voor vrijheidontneming was immers bij Lange na n=
iet
voldaan. Bovendien was niet voldaan aan de in artikel 5 EVRM besloten
liggende essentiële eis, dat voor burgers voorzienbaar dient te zijn w=
elke
consequenties de wetgeving verbindt aan hun hand=
elen
(Steel e.a. tegen het Verenigd Koninkrijk, EHRM 23 september 1998, NJ 2000/=
29).
Hoewel eisers hadden moeten weten dat zij alleen via de combiregeling welkom
waren in Almelo, hoefden zij niet te verwachten dat zij van hun vrijheid zo=
uden
worden beroofd. De detentie was onverwacht en onrechtmatig en daarmee
willekeurig. Juist tegen willekeurige detentie beogen de aangehaalde
grondrechten bescherming te bieden.
Rechts=
herstel
20.1 Eisers hebben verzocht hun een schadevergoedin=
g toe
te kennen v. EUR 95,-- persoon. Zij hebben met d=
it
bedrag aansluiting gezocht bij de bedragen die op grond van artikel 89 Wetb=
oek
van Strafvordering worden toegekend bij onrechtmatige detentie in een
politiecel. De rechtbank overweegt dat de vastgestelde onrechtmatigheid van
zowel het besluit tot bestuurlijke ophouding als de tenuitvoerlegging tot
gevolg heeft, dat onrechtmatig tegen verzoekers is gehandeld en dat deze
onrechtmatigheid aan verweerder moet worden toegerekend. Eisers hebben niet
aangevoerd materiële schade te hebben geleden. Wel is de vrijheidsbero=
ving
een aantasting in de persoon als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onde=
r b,
Burgerlijk Wetboek. Deze bepaling geeft eisers recht op een naar billijkheid
vast te stellen schadevergoeding. Bij de vaststelling van deze schadevergoe=
ding
dient de rechtbank rekening te houden met alle omstandigheden van het geval.
Dit betekent dat niet zonder meer kan worden uitgegaan van een standaardver=
goeding
zoals door eisers voorgesteld, evenmin als zonder meer verweerder kan worden
gevolgd in zijn stelling dat eisers hoogstens recht hebben op 3/24e
deel van deze vergoeding, omdat de standaardvergoeding een dagvergoeding is=
en
de bestuurlijke ophouding slechts drie uur heeft geduurd. Dit neemt overige=
ns
niet weg, dat een zekere standaardisatie bijdraagt aan de rechtsgelijkheid.=
In
het onderhavige geval hecht de rechtbank belang aan het onverwachte,
ingrijpende en uit zichzelf vernederende karakter van de vrijheidsbeneming.=
Daar
staat echter tegenover dat eisers, beha=
lve op
eigen verzoek, niet in cellen zijn opgesloten, maar op de luchtplaats van <=
/span>het
politiebureau zijn opgehouden waar zij verzorging hebben gehad. Bovendien was de ophouding slechts van beperkte duur en hebbe=
n zij
de voetbalwedstrijd waarvoor zij waren gekomen
alsnog kunnen bijwonen. Alles
afwegende acht de rechtbank het echte billijk de gevorderde schadevergoeding
toe te kennen van EUR 95,-- per persoon, voor in
totaal twaalf personen.
20= .2 Eisers hebben verder de rechtbank verzocht verweerder op te dragen een ande= re handeling te verrichten dan het nemen van een besluit, als bedoeld in 8:72, vierde lid, Awb, en daaraan een dwangsom te verbinden. Deze handeling zou moeten inhouden het (laten) verscheuren van de foto's die van eisers zijn gemaakt en het laten schrappen van de registratie van eisers uit het systeem van het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme (CIV). De rechtbank overweegt dat over het algemeen de mogelijkheden van de bestuursrechter om = een bestuursorgaan op te dragen een andere handeling te verrichten dan het nemen van een besluit, beperkt zijn. Omdat in het onderhavige geval echter de tenuitvoerlegging van de beschikking tot bestuurlijke ophouding expliciet d= oor de bestuursrechter moet worden getoetst en de wetgever de bemoeienis van de burgerlijke rechter zoveel mogelijk heeft willen uitsluiten, is de rechtbank van oordeel dat haar in dit geval meer bevoegdheden toekomen. Wat de inhoud= van het verzoek betreft, heeft verweerder ter zitting gesteld dat navraag bij h= et CIV heeft geleerd, dat de gegevens van eisers daar niet bekend zijn. Eisers hebben bier niets tegenin kunnen brengen. Zij hebben wel gewezen op een ond= er het CIV berustende feitenweergave van de gebeurtenissen van zaterdag 13 augustus 2005, die onjuist is. Deze feitenweergave houdt echter geen verband met de registratie van de gegevens van eisers, zodat de rechtbank alleen al daarom dit onderdeel van het verzoek afwijst. Verweerder kon echter geen uitsluitsel geven over de plaats waar de foto's van eisers zich bevinden. Z= oals de rechtbank heeft overwogen is de registratie en dus ook het maken van deze foto’s onrechtmatig geweest. Het= zelfde geldt voor het bewaren daarvan v= oor andere reden dan het bewijs dat men belanghebbende is bij het besluit tot bestuurlijke ophouding (Kamerstukken II 26735 nr. 3 blz. 14). Omdat nie= t is uit te sluiten dat de foto's zich nog onder het gezag van verweerder bevind= en, zal de rechtbank voor dat geval verweerder opdragen de foto's te vernietige= n, Eisers hebben de rechtbank verzocht de termijn te bepalen waarbinnen verwee= rder deze handeling moet verrichten. Gelet op de mogelijkheid van hoger beroep t= egen de onderhavige uitspraak, zal de rechtbank deze termijn niet eerder laten ingaan dan het moment dat de uitspraak onherroepelijk is geworden. Een term= ijn van vier weken acht de rechtbank voldoende. De rechtbank ziet geen aanleidi= ng aan deze opdracht aan verweerder een dwangsom te verbinden.
Verdere beslissingen
21.1=
Ter
zitting hebben eisers verzocht zo nodig de beer Wijnveld,
veiligheidscoördinator van PSV als getuige te horen. Deze zou nader ku=
nnen
verklaren over de stelling van verweerder dat van tevoren mededelingen zijn
gedaan over de noodverordening. De rechtbank acht dit echter niet nodig,
aangezien zij al heeft geoordeeld dat de bekendmaking onvoldoende was.
=
21.2
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het bi=
llijk
verweerder te veroordelen in de kosten die eisers hebben moeten maken voor
reiskosten en voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Verder zal verwee=
rder
worden opgedragen het door eisers betaalde griffierecht
te vergoeden.
4. De beslissing De
rechtbank Almelo
Recht doende
- verkaart het beroep van eiseres sub 1
niet-ontvankelijk;
-
verklaart het beroep van eisers sub 2 tot en met 13 gegrond en vernietigt h=
et
bestreden besluit;
-
draagt verweerder op alle foto's die op 13 augustus 2005 van eisers sub 2 t=
ot
en met 13 zijn gemaakt in het kader van=
het
bestreden besluit en de uitvoering daarvan en die zich onder zijn ge=
zag
bevinden, te vernietigen binnen vier weken nadat de onderhavige uitspraak
onherroepelijk is geworden en daarvan binnen deze termijn mededeling te doen
aan de genoemde eisers;
-
veroordeelt de gemeente Almelo om ieder van eisers sub 2 tot en met 13 tegen
behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag te betalen van EUR 95,--;
-
veroordeelt verweerder in de door eisers sub 2 tot en met 13 gemaakte
proceskosten, welke kosten worden bepa=
ald op
EUR 679.90 door de gemeente Almelo te betalen aan eisers; - verstaat dat de gemeente Almelo aan eisers =
sub 2
tot en met 13 het griffierecht ad EUR 276,--
vergoedt;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Tegen
deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in Den Haag.
Aldus gegeven door mr. M.E. van Wees, mr. =
R.J. Jue en mr. W.M.B. Elferink, rechters=
, in
tegenwoordigheid van M.W. Hulsman, griffier, en=
in
het openbaar uitgesproken op 2 5 JAN 2006